Alle berichten van st het braambos

Philpot aan het woord

Als wij niet door de Geest onszelf leren kennen, kunnen wij nooit Christus kennen, Wie te kennen ‘het eeuwige leven’ is. Wij moeten weten en voelen dat we ziek zijn, voordat we genezen kunnen worden. Onze harten moeten gewond en gebroken zijn, voordat de grote Medicijnmeester ze kan verbinden. We moeten onze schande en naaktheid zien en voelen, voordat we door het geloof het kleed des heils kunnen aandoen. We moeten onze schuldige, veroordeelde staat als zondaars zien en voelen, voordat we de vergevende liefde en het krachtdadige bloed van het Lam kunnen genieten. En we moeten bevindelijk weten dat we verloren en rampzalig zijn, voordat we ons aandeel in het volbrachte werk van Christus kunnen genieten. Deze dingen heeft de Heere in de bevinding van Zijn huisgezin samengevoegd, en het zijn dingen die de Heilige Geest leert.

Philpot persoonlijk

Naast algemene leidingen, heb ik vaak opgemerkt — het was mijn eigen geval, en ik heb het in andere gevallen gezien — dat zich in de Voorzienigheid een zeker opmerkelijk tussenbeide komen van God voordeed, zoals een verandering van woonplaats, het brengen van een bijzondere bezoeking over lichaam of geest, de ontsluiting van de één of andere onverwachte omstandigheid, welke zo het geen genade werkte, toebereidde tot de genade; en ofschoon het in de kiem zou zijn gesmoord, zo het slechts iets tijdelijks en natuurlijks ware geweest, werkte het nu op een zo­danige wijze in de Voorzienigheid Gods met Zijn genade mede, dat ze beide als schakels in een keten aan elkaar verbonden waren. Aldus was de eerste schakel, een schakel in de Voor­zienigheid, laten we bijvoorbeeld zeggen: de één of andere zware en pijnlijke beproeving, die de hartzenuwen van het leven zelf schenen af te snijden. Velen hebben wellicht zwaardere beproevingen ondervonden dan wij; maar zij hadden daarbij slechts de droefheid der wereld, die de dood werkt; doch wij hadden naar we hopen, de genade ten leven, die met de beproeving medewerkte, haar overheerste en die haar veranderde in een kanaal der genade. De genade maakte het hart week; en ofschoon dit vertederen zelf de beproeving heviger deed gevoelen, verootmoedigde dit de ziel toch en maakte dit de ziel hieronder zachtmoediger.

Gadsby persoonlijk

De Heere is mij voorgekomen en heeft mij gebracht tot een zoete en plechtige genieting van de verborgenheden van Gods liefde om mij tot de zaligheid te brengen, en heeft mij doen smaken van de genade, de vrije genade van God. Elk beginsel dat de zaligheid voorwaardelijk wil maken in de mens, haat ik zoals ik de duivel haat. Want God, in de rijkdom van Zijn genade, heeft mij ertoe gebracht zo plechtig te voelen dat het alles een rijke, dierbare stortvloed is uit de liefde van God.

NIEUW! Prekenbundel JC Philpot

Laatste preken van J.C. Philpot Deel 2

Inhoud

  1. Jesaja 54:11-12 / Gods belofte aan Zijn verdrukte gemeente
  2. Efeze 6:13 / De gehele wapenrusting Gods
  3. Johannes 10:9 / De hemelse schaapskooi
  4. Genesis 49:22-24 / De vruchtbare tak en sterke boog
  5. Lukas 1:78-79 / De opgang uit de hoogte
  6. Jeremía 15:19 / Het kostelijke van het snode uitgetrokken
  7. Jesaja 62:10 / Het werk van Gods dienende knechten (aantekeningen)

Niet eerder vertaald of in NL’s gepubliceerd!

Fowler persoonlijk

Wij bezaten geen weelde maar hetgeen veel beter is: alles wat voor het lichaam noodzakelijk is en meer begeerde ik niet. Ik ben altijd aan een eenvoudige levenswijze gewoon geweest en zulks ben ik nog. Ik ben overtuigd dat het verre weg het beste is voor lichaam en ziel. Een overmatig leven maakt beiden ongesteld, en hij die zulk een gewoonte voortzet kan jaarlijks een vrij grote rekening van de dokter verwachten. Het behoeftige leven heeft ongetwijfeld haar duizenden, maar overmatig leven haar tienduizenden gedood. ……

Mijn gewoonte is steeds geweest, om nimmer te leven op het inkomen van het volgende jaar, nimmer in schulden te geraken ten einde deftig te kunnen verschijnen, terwijl het op de bezittingen van anderen was. Ik zou mij liever bekrimpen en een tijd lang wachten, dan de al zeer heersende voorbeelden na te volgen van lieden van alle rangen en standen in deze loszinnige en wispelturige eeuw. Ik hecht geen verdienstelijke waarde aan die dingen. Er kan hoogmoed onder verscholen liggen, maar zo er hoogmoed in bestaat, ontheft het mij van een groot bezwaar en anderen evenzeer door zo te doen.

Fowler aan het woord

Wat kleding en een opgepronkt gewaad betreft, .. het is ten hoogste onbetamelijk voor een christen: ‘Zijt de wereld niet gelijkvormig’ heeft voorzeker haar bedoeling en behoort zeker niet behandeld te worden als een afgeschreven akte van het parlement.

Philpot aan het woord

God en de mens beschouwen zaken en personen met verschillende ogen. De mens ziet aan wat voor ogen is, het enige wat hij kan zien, maar de Heere ziet het hart aan. Niemand wordt in onze dagen meer over het hoofd gezien of, indien wel opgemerkt, meer veracht dan die kostelijke personen die de Heere liefheeft, want maar weinig mensen zijn met geestelijke onderscheiding begunstigd, om het verschil te kennen tussen het levende huisgezin van God en de huichelaren te Sion.

Taylor persoonlijk

In mijn jeugd trok ik graag in het veld en joeg op konijnen van Lord Towneley zonder dat mijn geweten echt sprak. Ik was er stellig van overtuigd dat er niets mis was met het vertier van jagen op konijnen of enig wild. Hoe gemakkelijk hebben we een excuus voor de dingen die we graag doen, maar die eerdere vraag ‘Wat zult gij ten einde van dien maken?’ bleef als een brok in mijn keel hangen en ik kon hem wegslikken noch missen. Iets deed mij beseffen dat ik waardevolle aan het verspillen was.

Gadsby aan het woord

Niets is Jehovah zo lief als Zijn eigen eer. Wát Zijn gezegende Majesteit ook aan anderen geeft, Hij behoudt Zijn eigen heerlijkheid heilig voor Zichzelf. En o, geliefden, hoe gezegend is het dat onze heerlijke Heere onze eeuwige gelukzaligheid onafscheidelijk verbonden heeft met Zijn eigen heerlijkheid.

Gadsby persoonlijk

Hij is niet alleen Jezus, maar Hij is de Heere Jezus. Ik denk dikwijls dat ik een van de grootste dwazen ben die God ooit heeft laten leven, want de zonde en de satan verduisteren de heerlijkheden van Christus’ Persoon zozeer voor mijn oog. Met mijn verstandelijke oordeel geloof ik vast dat de Heere Jezus de ‘Heere der heren en Koning der koningen’ is, dat Gods voorzienigheid in Zijn handen ligt, dat al mijn zorgen en al mijn beproevingen onder Zijn bepaling staan, dat duivelen en mensen Zijn soevereine wenk moeten gehoorzamen, dat ‘Hij spreekt, en het is er; Hij gebiedt, en het staat er’, en dat Zijn eeuwige Majesteit, als God, onafscheidelijk verenigd is met Zijn mensheid in Zijn heerlijke Persoon; en dit alles tot mijn eeuwig welzijn.
Maar toch, hoe verontrust ben ik bij tijden, alsof ik Hem nooit gekend had.

Volgende uitgave

Wordt Laatste preken van JC Philpot Deel 2

Inhoud

  1. Jesaja 54:11-12 / Gods belofte aan Zijn verdrukte gemeente
  2. Efeze 6:13 / De gehele wapenrusting Gods
  3. Johannes 10:9 / De hemelse schaapskooi
  4. Genesis 49:22-24 / De vruchtbare tak en sterke boog
  5. Lukas 1:78-79 / De opgang uit de hoogte
  6. Jeremía 15:19 / Het kostelijke van het snode uitgetrokken
  7. Jesaja 62:10 / Het werk van Gods dienende knechten (aantekeningen)

DV Najaar 2020

Philpot persoonlijk

Als ik waarlijk ver­nederd ben, dan kan ik mijn hand niet opheffen tegen God; ik kan geen murmurerende tong tegen Hem verheffen en zeggen: ‘Waarom hebt Ge mij alzo gemaakt’; want zo ik dit zou doen, dan zou ik het oordeel van mijn eigen consciëntie tegen me heb­ben. Ik moet Hem dus nederig en zachtmoedig te voet vallen; ik moet mijn mond in het stof steken; ik moet erkennen, dat ik walgelijk ben, omdat ik Zijn grootheid, majesteit, heiligheid, rein­heid en volmaaktheid zie, en omdat ik in tegenstelling hiermede mijn eigen buitengewone zondigheid voor Hem zie en gevoel. Dit leert me daarom nederigheid; ten minste als ik op deze wijze geen nederigheid verkrijg, dan weet ik niet, hoe deze wel te ver­krijgen. Welnu, als ik terugblik op een levenslange belijdenis, hoe vele zaken zie ik dan — waarvan ik hoop, in weerwil van mijn zonden en dwaasheden, afwijkingen en afkeringen, dat de Heere me ervoor bewaard heeft Zijn Naam en zaak openlijk te schande te maken en dat God me tot het einde toe zal bewaren, want het zou voor mij een vreselijke zaak zijn, na mijn langdurige en bekendstaande belijdenis in mijn laatste dagen schande te brengen over de waarheid. Niettemin getuigt mijn consciëntie van vele dingen, die ik gedacht, gezegd en gedaan heb, die mijn ziel bijna iedere dag bij de herinnering ervan bedroeven, en die me het hoofd doen buigen voor God, en die me mijn zonden voor Hem doen belijden. Ik geloof ook niet, dat ik een éénling ben met deze gevoelens, want ik ben er goed van overtuigd, dat er niet één enkele persoon in deze vergadering is, die de vreze Gods in een tedere consciëntie bezit, die kan terugblikken op een leven, en in ’t bijzonder op een lang leven krachtens een belijdenis, zonder vele schrijnende overdenkingen, vele pijnlijke herinneringen, en vele bedroevende overpeinzingen, die hem diep verootmoedigen voor God. Ik heb tenminste geen gemeenschap en wens die ook niet te hebben, dan met degenen, die God vernederd heeft. Mensen met een verbroken hart, met een verslagen geest, en met een tedere consciëntie, zou ik me als metgezel wensen, ingeval ik er enige heb.