Alle berichten van st het braambos

Gadsby persoonlijk

Toen de Heere voor het eerst in mijn hart een geestelijke betrekking op het prediken van het Evangelie gaf, had er nooit een grotere dwaas bestaan! Ik was grootgebracht in een dorp op het platteland, waar ik zulk plat Engels sprak dat ik alleen maar maun kon zeggen voor man, en caun voor can. Mijn gedrag en mijn manier van doen, het was allemaal van diezelfde lap gesneden. En als het om geletterdheid of geleerdheid ging, ik kon nog geen hoofdstuk in de Bijbel lezen. Alles stond van begin tot eind vol met wat ik ‘moeilijke woorden’ noemde. Wat dan met mijn gebrek aan scholing, mijn taalmanco en mijn grote onkunde? Het leek in alle opzichten het hoogste toppunt van verwaandheid dat een dwaas als ik zelfs maar zou proberen te preken. Toch kon ik het gevoel niet kwijtraken. Ik durf te zeggen dat sommigen van u mij ook nu niets dan een dwaas vinden.

Maar ik kwam in zo’n gemoedsgesteldheid terecht dat ik geen rust kon vinden op mijn bed. Vele malen ben ik naar de kelder gegaan met alleen mijn nachtkleding aan, om kou te vatten en zo mijn dood te veroorzaken. Echter, ik kon niet sterven, hoe graag ik het ook wilde! Steeds ging ik er weer heen in de meest neerslachtige toestand, en toch kon ik niet sterven of echt kou vatten. Werkelijk, ten slotte kwam ik in zo’n ellendige toestand terecht dat ik niet wist wat te doen. Dit bleef zo totdat, te midden van mijn worstelen, strijden en zuchten tot God – waardoor ik Hem het ergste van mijn toestand bekendmaakte en Zijn Majesteit smeekte de gedachte aan het prediken weg te nemen van zulk een dwaas, omdat Hij wist wat ik was – het Hem uiteindelijk behaagde deze gezegende tekst op zo’n manier aan mij toe te passen, dat het mij op dit punt voor altijd geruststelde: ‘Maar het dwaze der wereld heeft God uitverkoren, opdat Hij de wijzen beschamen zou; en het zwakke der wereld heeft God uitverkoren, opdat Hij het sterke zou beschamen; en het onedele der wereld en het verachte heeft God uitverkoren, en hetgeen niets is, opdat Hij hetgeen iets is, teniet zou maken; opdat geen vlees zou roemen voor Hem’ (1 Kor. 1:27-29). Dit kwam met zo’n kracht tot mij dat het mijn tong in beweging bracht, en mijn hart werd zo opgelucht dat ik zei: ‘Ach Heere, als dit Uw manier van werken is, hebt Gij nooit een betere gelegenheid gehad, want Gij hebt de predikdienst nooit eerder aan zulk een dwaas gegeven!’ En zo had ik plechtig toegang tot Zijn gezegende Majesteit, en voelde ik vrijheid en vreugde in mijn ziel. Reeds de dag des Heeren direct daarop werd mij verzocht te prediken. Vanaf dat ogenblik tot nu toe, met uitzondering van de tijd dat ik zes weken met een gebroken been op bed lag, is er geen half dozijn dagen verstreken zonder dat ik eenmaal of vaker in dit werk bezig was. God heeft mij nooit verlaten en ik heb in mijn eigen ervaring de waarheid ondervonden van wat Hij mij toen duidelijk maakte. Maar als ooit iets mij in mijn leven beroerd heeft, was het wel de gedachte aan het prediken!

Philpot persoonlijk

Nav 1 Joh 5:20, Er is in mijn ziel zo iets bijzonder zaligs in de uitdrukking ‘het eeuwige leven’, dat ik niet kan ophouden mij er bij te bepalen. Hoe verruimt de gedachte eraan, het gevoel ervan de borst. Hoe armzalig, hoe gering en laag is ons tijdelijk leven met al zijn zorgen, de kleine handbreedte die God ons hier beneden heeft toegestaan, in vergelijking daarvan.

Philpot aan het woord over vakantie

God eist voor zichzelf alles op wat Hij ons heeft gegeven. Hij heeft alle dingen onder Zijn eigen hoede genomen en ons alleen het rentmeesterschap erover toevertrouwt, opdat wij Hem rekenschap geven, ook over onze tijd. Het is niet aan u om te zeggen: ‘Ik kan met mijn tijd doen wat ik wil; hij is helemaal van mij en ik kan mijn dagen en nachten naar eigen keus doorbrengen.’ Dit is zelfs ook feitelijk en letterlijk niet waar. Uw tijd is niet van u: hij is van God. …Maar misschien zult u zeggen, in de opstand van uw vleselijke gezindheid: ‘Wat een beperkingen legt dit alles ons op! Mogen we niet naar eigen zin met onze ogen kijken, naar eigen believen met onze oren horen en naar eigen keus met onze tong spreken? Wilt u ons pad zo vernauwen dat we niets van onszelf mogen hebben, zelfs niet onze tijd of ons geld, ons lichaam of onze ziel? We mogen toch zeker wel af en toe een beetje genieten, een beetje ontspannen, een beetje vakantie houden, een beetje relaxen om niet altijd zo strikt en zo godsdienstig te zijn, een beetje onze vleselijke gezindheid voeden die al deze beperkingen niet kan verdragen?’ Wel, maar wat zult u uzelf op de hals halen door uw dwalende oog, uw dwaze tong, uw losse hand en uw afwijkende voet? Duisternis, dienstbaarheid, schuld, ellende en dood. …. Willen we wandelen in denkbeeldige vrijheid, met de zonde in ons hart, die daar heerschappij en macht uitoefent en ons met ijzeren ketenen bindt tot het oordeel van de grote dag?

Zelfs in het dit leven is er meer werkelijk genoegen, voldoening en geluk in een half uur met God, in zoete vereniging en gemeenschap met de Heere van leven en heerlijkheid, in het lezen van Zijn Woord met een gelovend hart, in het vinden van toegang tot Zijn heilige tegenwoordigheid, in het kennen van iets van de invloeiingen van Zijn gunst en barmhartigheid – meer bestendig geluk in een half uur dat zo in de werkelijke dienst van God wordt doorgebracht dan in alle genoegens van de zonde, alle begeerlijkheden van het vlees, alle grootsheid van het leven en alle vermaken die de wereld ooit heeft bedacht om de tijd te doden en zichzelf te bedriegen met de gedachte om uiteindelijk door een sterfbedbekering de duivel te kunnen bedriegen.

Gadsby persoonlijk

Ik voor mij moet tot mijn eigen schande en tot eer van de Heere zeggen dat ik zodanig was, en de wonderbare goedertierenheid en lankmoedigheid van God jegens mij zodanig waren, dat de Heere mij vaak belet heeft, ja, en dat tegen mijn eigen neiging in, om mezelf in het onmiddellijke verderf te storten. ‘Wie is een groot God, gelijk God?’

Gadsby aan het woord

Des te mooier er gesproken wordt, des te waakzamer dient het ons te maken wanneer zich op de bodem een kunstige opzet en verrotting bevindt. De waarheid heeft geen kunstige vermomming nodig, en Gods heiligen behoren zich niet te laten bekoren door vleiende woorden en welsprekendheid.

Philpot persoonlijk

Ik zeg niet dat ik de wereld inga of dat ik al mijn belijdenis en al mijn hoop opgeef; maar ik heb geen godsdienst, tenminste niets wat ik godsdienst noem, tenzij het de Heere behaagt om in mijn arme hart te spreken en Zichzelf door Zijn almachtige kracht bekend te maken.

Philpot aan het woord

Als een mens zichzelf niet verloren weet en niet kreunt of zucht omdat hij verloren is, blijft alles wat Jezus is en alles wat Jezus heeft voor verloren zondaars, voor zijn ogen verborgen. Dit is de reden waarom er zoveel belijdenis zonder bezitting is; zoveel van de letter zonder de Geest; zoveel leer zonder de kracht.

Warburton sr persoonlijk

Ge moogt en zult door de duivel bestreden worden, en in duizend gevallen beproefd worden; maar God zal u nooit begeven, Hij zal u nimmer verlaten. O nee, dat zal Hij nooit, loof Zijn dierbare Naam.

Mijn ziel verlaat Hem dikwijls en zwerft – ik weet niet waar al heen. Soms, wanneer ik onder de vreselijke werkingen van mijn hart, en de macht van satans verzoekingen was, heb ik wel gedacht dat er geen werkelijkheid in de godsdienst was, en dat de Bijbel helemaal geen Waarheid was. Dan zou ik van strijd en verzoeking van binnen gestorven zijn. Nochtans is de Heere zo vriendelijk, zo teder en zo medelijdend geweest dat Hij mij bij tijden geheel overstelpte met de waarneming van Zijn goedertierenheid. Op zulke tijden heeft Hij tegen mij gezegd: ’Ben Ik Israël een woestijn geweest?’ En ik moest zeggen: ’Nee Heere, nimmer. Niets dan het goede en de weldadigheid hebben mij al de dagen mijns levens gevolgd’. Dit heeft mij verkruimeld – mijn geest verbroken en verslagen. En ik heb gezegd: ’Heere, welk een laag en ondankbaar ellendige ben ik toch, om ooit één harde gedachte van u te koesteren!’

Warburton sr aan het woord

Welk een klomp onwetendheid, wat een dode klomp, welke een klomp wereldgelijkvormigheid en vleselijkheid zijn wij! De ziel heeft licht nog leven, kracht noch vrede, noch een enkele geestelijke begeerte, wanneer de Geest Zijn gezegende invloed ingetrokken heeft.

Gadsby persoonlijk

Ik weet enigszins waarover ik het heb. Ik herinner mij hoe mijn vleselijke gemoed de godsdienst probeerde kwijt te raken. Ik was een grote dwaas en zat zo vol grollen dat ik degene was die al mijn vrienden pret bezorgde. Ik bracht leven in hun brouwerij en het leek dat ze niet zonder mij konden. Ik herinner mij dat ik, toen ik tussen de zestien en zeventien jaar oud was, stopte met het werk dat ik deed. Maar drie van mijn collega’s kwamen naar mij toe en zeiden dat zij daar ook weg zouden gaan, tenzij ik terug zou komen. Ze wilden niet zonder mij werken, en omdat ze vastbesloten waren om mij terug te halen, was mijn vleselijke gemoed daar zo mee ingenomen dat ik terugkwam. Maar juist in die werkplaats kwam God mij tegen. O, de wonderen van genade! Al hun pogingen en inspanningen hadden toen geen zin meer. Ze konden niet uitdoven wat God in mijn ziel gelegd had. Alles waar ze mij mee confronteerden, was niet in staat mij te weerhouden God sterk achteraan te kleven en om God te strijden en te worstelen. De zondaar kan niet anders dan onder deze dingen worstelen, wanneer God aldus leven in hem geeft en wanneer het de Heere behaagt aldus Zijn genade te openbaren.

Kershaw persoonlijk

Steeds moet ik des Heeren wonderlijke goedheid jegens mij bewonderen, welke Hij mij in al mijn wederwaardigheden bewees, want Hij heeft mij op de rechte weg geleid. Welk een wonder, als ik nu terugkijk en let op de armoede die ik steeds had, van alle zijden ingesloten terwijl de mensen om mij heen op mijn ondergang wachtten, en bergen van vrees mij bezetten dat dit waarlijk het geval zou zijn. En toch, geloofd zij de Heere, Hij heeft mij uit al mijn vrezen gered. En Hij, Die mij verlost heeft, verlost mij nog, en ik vertrouw dat Hij mij steeds verlossen zal.

Gadsby aan het woord

Het is één ding dat iemand erkent dat hij een snode zondaar is, maar het is wat anders om werkelijk schaamte voor God te voelen vanwege zijn snoodheid, en zich met gevoel te verfoeien en te walgen van de wortel zelf, waaruit alle zondige daden ontspringen.