Philpot persoonlijk

Zijn Naam belijden: uit een preek over Hebreeën 4:14-15

Het zou kunnen zijn dat ook hier zich zulke bevin­den die den Heere vrezen en toch somtijds bijna wensen nimmer Zijn naam te hebben beleden, zoo is althans mijn ervaring. Trouwens, wanneer mijn gemoed vaak door in- en uitwendige beproevingen werd terneer geworpen en laag gezonken was of op andere tijden eens recht inzag wie ik in mijzelf ben, als een arme, vuile zondaar en gevoelde hoe weinig ik als Christen of als Evangeliedienaar tot eer en verheerlijking van ’s Heeren naam geleefd heb, dan heb ik bijna kunnen wensen dat ik den Naam van Jezus nooit in het openbaar beleden had. Wellicht meent gij dat ik, als alom bij de gemeenten der waarheid bekend, begeerte heb en zoek te zijn een volksman, maar dat is mijn streven of natuurlijken aan­leg niet. Ik zou veel liever stil en afgezonderd leven, dan mij telkens weer in het publiek te vertonen. Wanneer mijn roeping mij vaak aan uit- en inwendige tegen­stand bloot stelt, heb ik mij wel ik weet niet waar en wat gewenst, behalve wat en waar ik ben. Doch dit is niet alleen de ervaring van u en mij. Ook de profeet Jeremia had kennis aan deze zielsbeproevingen, als hij zeide: ‘Ik zal Zijner niet gedenken en niet meer in Zijn naam spreken’.