Philpot persoonlijk

Wettischheid: uit een preek over Jesaja 55:10-11

We hebben misschien, zoals velen dat hebben gedaan, getracht onszelf heilig te maken; we hebben acht gegeven op onze ogen, onze oren, onze tong; we hebben iedere dag zovele hoofdstukken gelezen uit Gods Woord; zijn zo lang op onze knieën blijven liggen, lazen op maandag een boek, op dinsdag nog één, een derde op woensdag; en we hebben zo getracht een soort heiligheid te werken in onze zielen. Vele jaren geleden, placht ik bijna een uur te bidden; en ik schaam me te zeggen, dat ik blij ben geweest, de klok te horen slaan. Wat was dit anders dan een monnikachtige, zelfopgelegde regel, een regel van St. Benedict, of van St. Dominic, om God te behagen door de lengte van mijn gebeden? En toch behoorde ik beter te hebben geweten; want toen het de Heere behaagde mijn consciëntie met Zijn vinger aan te raken, schonk Hij me een opmerkelijke Geest der genade en der gebeden; toen had ik geen behoefte aan een regel van St. Dominic. Doch dit alles diende om uit het hart iets voort te brengen, waarvan ik zou kunnen zeggen: ‘Nu ben ik godsdienstig; nu heb ik iets, waarmede ik Gode behaag; nu heb ik wat voortgang gemaakt in heiligheid; nu ben ik een stap nader gekomen tot God’. Maar wat is al deze jammerlijke eigengemaakte heiligheid, zoals naar ik geloof Bunyan dit noemt?